Ontstaansgeschiedenis van de Gereformeerde Kerken

 

De in de zestiende eeuw door de reformatie ontstane “Nederduytsch Gereformeerde Kerk” (zo heette de Nederlands Hervormde Kerk ten tijde van de republiek) was in ons land de enig bevoorrechte staatskerk. In deze “Grote Kerk” of “Volkskerk” waren vanaf het begin twee groepen aanwezig:

1.      De volgelingen van de broeders des gemenen levensen van Erasmus: gematigd, soepel, evangelisch, schuw voor rechtlijnigheid en belijdenisdwang, nogal humanistisch van inslag: de oorspronkelijke Nederlandse groepering.

2.      De vluchtelingen uit de zuidelijke provincies, later ook Franse hugenoten met hun steeds groter wordende aanhang; een groepering met een totaal anders geaarde vroomheid en kerkopvatting: precies, rechtlijnig, voortvarend, wettisch en geneigd tot strenge tucht en gedetailleerde omschrijving van het vereiste geloof: onvervalste calvinisten.

Deze twee groeperingen bleven zich de eeuwen door manifesteren, telkens onder andere namen; de tegenstelling tussen deze groepen zorgde voor de vele botsingen en deze tegenstelling lag ook ten grondslag aan de afscheiding.

Na de Franse tijd was de kerk veranderd, er waren nieuwe inzichten in de theologie, de belijdenisgeschriften van de Dordtse synode kwamen ter discussie te staan. De voortvarende Koning Willem I liet een reglement (het Algemeen Reglement van 1816) opstellen en legde dit vervolgens ter vervanging van de ‘Dordtse Kerkorde’ aan de kerk op. De kerk werd beheerst door de ‘zogenaamde evangelischen’. Die legden de nadruk op een leven van naastenliefde; zij erkenden de resultaten der wetenschap, maar handhaafden de grondgedachte van het evangelie.

Het behoudend calvinistische deel van de kerk verzette zich tegen deze vernieuwingen. Ds. Hendrik de Cock was een van die conservatieve calvinisten. Hij werd in 1829 hervormd predikant te Ulrum. Omdat hij zonder toestemming van de desbetreffende kerkeraden kinderen doopte uit naburige gemeenten, waar ‘evangelische’ predikanten stonden, werd hij aangeklaagd bij de synode. Hij ging echter toch door en schreef zelfs een felle aanval op zijn collega’s en op de ‘Evangelische gezangen’, waarop hij werd afgezet. Hij maakte zich met zijn gemeente los uit het grote verband der hervormde kerk en verklaarde zich zelfstandig. De gemeente Ulrum meende dat het kerkgebouw haar eigendom was, maar dit werd op last van de overheid gesloten. Omdat verenigingen vóór 1848, als ze meer dan 20 leden telden, een machtiging van de koning nodig hadden, werden de afgescheidenen streng vervolgd: een corps dragonders werd in Ulrum ingekwartierd om orde en rust te handhaven: het werd een formele geloofsvervolging; ds. De Cock kreeg als ‘rustverstoorder’ 3 maanden gevangenisstraf en zijn gezin werd uit de pastorie gezet. Zestien gemeenten sloten zich bij Ulrum aan, vormden de ‘Christelijke Afgescheiden Kerk’ en keerden terug tot de Dordtse Kerkorde en belijdenis.

De meeste mensen die er net zo over dachten bleven echter binnen de hervormde kerk. De spanningen en de strijd gingen dus onverminderd door. In het  midden van de eeuw ontstond uit de ‘evangelische’ richting de ‘moderne’ richting. Deze was nog liberaler en de botsingen werden heviger. Toen de conservatieve calvinisten een geniale leider kregen in de persoon van Abraham Kuyper volgde een nog veel grotere uittocht uit de hervormde kerk. Kuyper (sinds 1870 hervormd predikant in Amsterdam) wilde een kerk die haar leden precies voorschreef hoe zij dienden te leven. Hij wilde het Nederlandse volk terugbrengen tot gehoorzaamheid aan de geboden Gods en haar zo verlossen van het liberalisme in de kerk. Er moest daarom iets gedaan worden aan de predikantenopleiding die immers in handen was van ‘moderne’ professoren. Hij stichtte daarom in 1880 de Vrije Univsersiteit. De synode besliste dat decandidaten van deze universiteit niet beroepen mochten worden. Maar toen in 1885 de eerste candidaat van de VU kwam, werd hij toch beroepen door de gemeente van Kootwijk. Toen daardoor moeilijkheden ontstonden, was een breuk niet meer te voorkomen. Op 16 december 1886 ontstond officieel de “Nederduytsch Gereformeerde Kerk”. Ze noemde zich ‘dolerend’ (klagend). Bijna 200 gemeenten sloten zich bij Kuyper en de zijnen aan. Deze doleantie had in Groningen maar weinig gevolgen, omdat de meeste ‘gereformeerd gezinden’ al ‘Afgescheiden’ waren.

De ‘Dolerenden’ en de ‘Afgescheidenen’ zochten direct contact met elkaar. In 1892 fuseerden ze onder de naam: ‘Gereformeerde Kerken’.

Ook binnen de gereformeerde kerken ontstonden later moeilijkheden. Die vloeiden vooral voort uit de stelling dat de waarheid omschreven en door tucht gehandhaafd kan en moet worden. Dit liep op botsingen en scheuringen uit. De bekendste was die van 1942: Een synode legde de kerk verschillende nieuwe leerstellingen op. Eén daarvan handelde over de wedergeboorte: kinderen van gelovige ouders worden verondersteld wedergeboren te zijn (simpel gezegd: ze kunnen wel in de hemel komen zonder zich eerst ‘bekeerd’ te hebben). Twee hoogleraren tekenden protest aan: volgens hen kwam deze opvatting niet overeen met de bijbel en niet met de gereformeerde belijdenis. De synode zette door en schorste de beide hoogleraren. Zij werden van ordeverstoring beschuldigd, omdat zij de leeruitspraken van de synode niet ‘voor vast en bondig hielden’. Artikel 31 van de Dordtse Kerkorde bepaalt echter: ‘Bij geschillen beslist de meerderheid, tenzij haar mening op grond van de bijbel kan worden weerlegd’. Vandaar dat de Vrijgemaakten vaak aangeduid worden met: ‘artikel 31’.

 

 

Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk van Meeden

 

Op 13 april 1835 schreef de heer Sijpkens een brief aan de kerkenraad van de Nederlands Hervormde Kerk in Meeden waarin hij bedankte als ouderling.

Al geruime tijd had Sijpkens er moeite mee gehad ouderling te zijn van een gemeente die volgens hem op de verkeerde weg was. Hij had al verschillende keren zijn broeders en ook de predikant erop gewezen dat de moderne richting vande kerk de verkeerde was, maar dit had de verstandhouding er niet beter op gemaakt. Met hem waren er nog een aantal andere gemeenteleden niet gelukkig met de ‘evangelische’ leer van de kerk. Zij hielden dan ook al enige tijd godsdienstige samenkomsten in het huis van de moeder van Sijpkens. De directe aanleiding voor de brief van Sijpkens was de wrede verstoring door bestuursleden van de kerkelijke en burgerlijke gemeente van zo’n huiselijke godsdienstoefening.

Kort na zijn bedanken als ouderling klom Sijpkens weer in de pen. Hij richtte zich tot ‘De aanvankelijk afgescheiden leden dezer gemeente’. In deze brief wijst de heer Sijpkens erop, dat het niet voldoende is zich aan de ‘valse’ kerk te onttrekken, maar dat het de plicht is van ieder christen zich te voegen bij de ‘ware’ kerk en hij nodigt daarom zijn broeders en zusters die reeds met hem de Nederlands Hervormde Kerk hadden verlaten, uit nu ook met hem toe te treden tot de Afgescheiden Kerk, welke toen reeds hier en daar in ons vaderland bestond.

Acht mensen gaven aan de oproep van Sijpkens gehoor. Er werd toen overigens nog niet gesproken over het vormen van een plaatselijke gemeente. Er kwamen wel meer huiselijke godsdienstoefeningen; niet meer alleen in het huis van de weduwe Sijpkens, maar ook ten huize van Ten Have en Bos, beiden in de Bovenstreek. Het gebeurde overigens nog eens dat zo’n huiselijke godsdienstoefening door de plaatselijke overheid verboden werd.

Een jaar nadat Sijpkens bedankte als ouderling was het dan zover: op maandag 18 april 1836 kwam ds. De Cock uit Ulrum hoogstpersoonlijk naar Meeden om daar een Afgescheiden Gemeente te stichten; 12 leden telde deze bij de aanvang.

De gemeente werd geleid door een ouderling en een diaken. Aan een predikant kon de eerste jaren uiteraard nog niet gedacht worden. Er werd een leerrede gelezen of iemand met toestemming tot preken ging voor. Doop en avondmaal werden bediend door predikanten, meestal was dat ds. De Cock.

Ook was er geen gebouw waarin vergaderd kon worden en moest men zich tevreden stellen met 2 kamers in het huis van Sijpkens. Daarbij kwam dat de toeloop steeds groter werd en als er eens een predikant van elders optrad, was dat als het ware een feestdag en moest vanwege het grote aantal toehoorders die ook uit aangrenzende gemeenten overkwamen, de grote deel van de boerderij van Sijpkens in orde gebracht worden om allen te kunnen bevatten. 14 jaar heeft men zich op deze manier beholpen en er zijn in die 14 jaar heel wat kinderen gedoopt op de deel van de boerderij van Sijpkens.